Levensloop

Philip van Praag (1887-1942) 1)

           Philip van Praag werd op 31 mei 1887 in Amsterdam geboren als oudste zoon van Jochem Emanuel van Praag (1861-1924) en Betje Groenstad (1861-1942). Zijn jeugd speelde zich grotendeels af in de Joden Houttuinen, midden in de oude Jodenbuurt met zijn kleine en slechte woningen en bittere armoede. Thuis was het allerminst een vetpot. Het gezin telde zeven kinderen en moest zien rond te komen van de sterk wisselende opbrengsten uit de diamantbewerking en uit de periodieke straathandel.

          Van Praag ging direct na de lagere school aan het werk bij plateelbakkerij De Distel. Manus, een jongere broer van Philip, werkte daar ook enkele jaren. Hij werd bij de Distel de ‘kleine Flip’ genoemd. De in 1895 opgerichte Amsterdamse aardewerkfabriek ontwikkelde een nieuwe techniek (matglazuur), waarmee hoogwaardig aardewerk werd geproduceerd. De producten die in deze fabriek werden vervaardigd, zoals vazen en tegeltableaus, droegen de kenmerken van de Jugendstil of de Nieuwe Stijl, met de belofte van een andere maatschappij waarin niet alleen in de kunst, maar ook in het dagelijks bestaan natuurlijkheid, eerlijkheid en eenvoud de boventoon zouden voeren. In een brochure over woninginrichting formuleerde Van Praag het later als volgt: ‘Wij willen dat ons huis weerspiegelt de geest die ons nu bezielt: dat er eerlijkheid heerst en geen valse schijn’. 

           Toonaangevende kunstenaars van De Distel waren de keramisten Bert Nienhuis, Wim van Norden en Matthieu Wiegman, de laatste is bekend geworden als een van de schilders van de Bergense School. Van hen leerde Philip van Praag de kunst van het decoreren en het stileren van motieven die veelal waren ontleend aan de natuur en het menselijk lichaam, met name dat van de vrouw. In lijn met de Jugendstil waren verder gestileerde bloemen en vogels geliefde onderwerpen. Vanaf 1904 werkte hij enkele jaren bij plateelbakkerij Haga in Purmerend om in 1907, na het faillissement van Haga, weer terug te keren bij De Distel. In de plateelbakkerij in Purmerend werkte hij veel samen met de ontwerper Chris Lanooy. Ook na het vertrek bij De Distel bleef hij contact houden met Lanooy. 

           In de avonduren kreeg Van Praag les op de Teekenschool voor Kunstambachten te Amsterdam, een van de voorlopers van de Gerrit Rietveld academie. Later volgde hij tekenlessen aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Tijdens deze opleidingen ontwikkelde hij zijn gevoel voor ornamentiek, dat kenmerkend zou blijven voor zijn verdere werk. Aan de Rijksacademie leerde hij van Pieter Dupont de techniek van het etsen. Zijn relatie met Dupont was goed, zijn leraar schonk hem een exemplaar van de diepmenselijke gravure De bedelaars (1908). Uiteindelijk heeft Van Praag zelf slechts een beperkt aantal etsen gemaakt, onder meer van het Kolkje in Amsterdam (1910) en in Deventer van de Bergstraat met de Bergkerk (1923) en van de hooibergen bij de Galgenbeld/Hoge Hondstraat en de Duivengang (beide in 1924).

           Tot zijn Amsterdamse vriendenkring behoorden Wim van Norden, Philip Mechanicus (journalist en schrijver van In Depot), Leman Lakmaker (werkzaam bij de Wereldbibliotheek) en Isaac Monas, later onderdirecteur van de Draad- en Kabelfabriek Draka. De vrienden kenden elkaar uit de Socialistische Jongelieden Vereniging en deelden hun belangstelling voor vernieuwende kunst. De vriendenkring zorgde soms ook voor opdrachten. Voor de Wereldbibliotheek zou Van Praag in de loop der jaren een aantal boekomslagen en schutbladen ontwerpen. In de jaren dertig ontwierp hij de banden voor ‘Duizend-en-eenige specialiteiten’ van Multatuli. Voor de Draad- en Kabelfabriek maakte hij in de jaren twintig en dertig tal van affiches, advertenties en kalenders. 

           In 1913, inmiddels getrouwd met Marianne Flora Groenstad (1888-1942), verhuisde hij naar Arnhem. Het paar was eerder dat jaar getrouwd met een zogeheten ‘bewilliging’ van de rechter. Deze toestemming was noodzakelijk gezien de weigering van de wederzijdse ouders in te stemmen met een huwelijk dat niet ‘onder het baldakijn’ in de synagoge zou worden voltrokken. Vermoedelijk noodgedwongen woonden ze voor hun huwelijk al enige tijd samen in het huis van enkele van de bovengenoemde vrienden.2) Marianne Flora was fröbelonderwijzeres in Amsterdam en actief in de SDAP, de snel aan invloed winnende Sociaal Democratische Arbeiderspartij. Zij nam in 1913 actief deel aan de succesvolle SDAP-verkiezingscampagne in Amsterdam.

           De relatie met de wederzijdse ouders is na enige tijd weer hersteld. Het contact met enkele vrome naaste familieleden van Marianne Flora is echter nooit meer goed gekomen, zij bleven moeite houden met de geloofsafval. Van Praag en zijn vrouw waren zeker niet de enigen die aan het begin van de twintigste eeuw het oude geloof de rug toekeerden. Zij waren in gezelschap van velen uit de Amsterdamse Jodenbuurt, waaronder ook de drie broers van Van Praag (Manus, Elias en Bernard). Een groot deel van het joodse proletariaat werd actief in de snel groeiende arbeidersbeweging.

Deventer

          In 1913 trad Van Praag in dienst van de Arnhemsche Fayencefabriek, opgericht door de gebroeders Jacob en Klaas Vet die eerder nauw betrokken waren bij de plateelbakkerij Haga in Purmerend. Waarschijnlijk uit financiële overwegingen aanvaardde hij in 1917 een baan als ontwerper/sierkunstenaar bij de NV Deventer Metaalwarenfabriek Isala.

Bij de Arnhemse fabriek werkte hij niet alleen als plateelschilder maar ontwierp ook decors voor vazen. Zo was hij de ontwerper van het S.O decor, door het Museum Arnhem aangeduid als een van de mooiste en soberste decors van de fabriek. Daarnaast werkte hij mee aan andere decors bij deze fabriek. Deze waren veelal ‘oosters’ geïnspireerd en droegen namen als Persian, Lindus en Nippon.3)

 Een tweetal door Van Praag beschilderde wandborden en een groot aantal door hem ontworpen vazen zijn bewaard gebleven. Verder ontwierp hij in Arnhem een groot plateelmedaillon boven de ingang van de in 1915 geopende HBS voor meisjes. In 1917 verhuisde het gezin - inmiddels waren er twee zonen geboren - naar Deventer, waar in 1924 nog een dochter volgde. Het gezin bleef tot hun deportatie 1942 in Deventer wonen.
           Bij Isala werkte Van Praag opnieuw volgens zijn visie dat zelfs de meest eenvoudige gebruiksvoorwerpen een ‘kunstvol’ uiterlijk dienden te hebben, ook als ze machinaal waren vervaardigd. Het ging nu om ornamenten voor verlichtings- en andere doeleinden, meer in het algemeen voorwerpen van toegepaste kunst. Er zijn geen opdrachtgevers bekend uit deze periode. Wel was Van Praag in 1920 in Rotterdam aanwezig bij een rechtszaak wegens plagiaat tegen de fabrikant E. van E. Deze had bioscoopondernemer A. Tuschinski voor zijn nieuwe Rotterdamse Thalia Theater verlichtingsornamenten voor de vestibule geleverd die gebaseerd waren op eerder door Van Praag bij Tuschinski ingediende ontwerpen. De rechtbank veroordeelde de fabrikant wegens schending van het auteursrecht tot 50 gulden boete.
4) Er is verder weinig bewaard gebleven uit deze periode. In het archief van het Stedelijk Museum Amsterdam (afdeling Toegepaste Kunst) bevindt zich wel een zestal ontwerpen uit de periode 1920-22 van bijzondere lampen, alsmede enkele catalogusbladen.

           Het bedrijf was economisch geen succes, in 1922 werden de activiteiten gestaakt en verklaarde de arrondissementsrechtbank Zutphen het bedrijf in staat van faillissement. Van Praag ging verder als zelfstandig sierkunstenaar in Deventer en werd opgenomen in de lijst van ontwerpers op het gebied van grafiek en reclame, samengesteld door de VANK, de Nederlandsche Vereniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst. De vereniging zette zich, evenals het Genootschap voor Reclame, in voor esthetisch verzorgd drukwerk.

           De jaren twintig boden goede mogelijkheden voor een start als zelfstandige. Nieuwe vindingen op het gebied van de drukkunst gaven winkeliers en bedrijven uiteenlopende mogelijkheden tot publiciteit. De aan belang winnende nutsbedrijven van de overheid, voor onder meer gas en elektra, maakten ook graag gebruik van de nieuwe reclamemogelijkheden. Een gedrukte bekendmaking was voor zowel de marktsector als de overheid een aantrekkelijk en goedkoop middel om een groot publiek te bereiken; alternatieven waren er nauwelijks. Een in de jaren twintig snel aan populariteit winnend massamedium als de radio kende geen reclame. De stijl van Van Praag veranderde wel - de tijd van de Jugendstil was voorbij - maar Art Deco, Nieuwe Zakelijkheid en het gebruik van fotomontages maakten de reclame-uitingen voor een breed publiek aantrekkelijk.

           Veel van het reclamewerk van Van Praag had betrekking op Deventer en omstreken. Hij vervulde opdrachten voor zo’n 25 Deventer bedrijven, waaronder drukkerij De IJsel, de Davo haardenfabriek, de Nederlandse Electrische Apparatenfabriek, de limonadefabriek Fa. Wed. S. Schutte en de uitgeverij A.E. Kluwer. Verder werkte hij voor plaatselijke winkeliers en maakte folders en brochures voor het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf (GEB), de Gemeentelijke Gasfabriek en voor de stadsschouwburg. Vermeldenswaard is ook een plaat ter gelegenheid van de Vondelherdenking evenals de kop van de Go-Ahead Revue.5) Bijzonder waren de reclamefolders die hij ontwierp voor de textielhandelaar en winkelier Sam Noach, die zichzelf in zijn reclame consequent aanduidde als ‘De man van Deventer’. In twee folders voor diens zogeheten ‘Vlaamsch kloosterlinnen’ werd in de vorm van een strip reclame gemaakt voor zijn producten. Ook ontwierp hij verschillende andere reclames voor Sam Noach.6)

           In de jaren twintig ontwikkelde Van Praag zich tot een betrokken en gewaardeerd Deventer kunstenaar die zich mengde in de debatten over het welzijn en de schoonheid van de stad. Zijn betrokkenheid vond in 1931 erkenning in de benoeming als vertegenwoordiger van de gemeenteraad in het bestuur van museum De Waag. Tevens maakte hij deel uit van de in 1937 opgerichte Deventer Kunstkring.

           De maatschappelijke erkenning stond niet borg voor een constante stroom van opdrachten. Een aantal jaren leverden zijn activiteiten als sierkunstenaar Van Praag een redelijke bron van inkomsten op, maar in de crisisjaren kreeg hij nog maar weinig opdrachten. Bovendien werd zijn vrouw in 1931 ontslagen als onderwijzeres, louter en alleen omdat ze een gehuwde vrouw was.


De Rode Familie 

           Van Praag en zijn vrouw raakten op jonge leeftijd betrokken bij de arbeidersbeweging. Het grafisch werk van Van Praag voor de beweging en haar organisaties, vaak aangeduid als de Rode Familie, betrof zowel de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), de vakbeweging, de plaatselijke gebruikerscoöperatie, de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) en het Instituut voor Arbeidsontwikkeling. In dit werk zijn zowel elementen van de Jugendstil terug te vinden als elementen van opkomende stromingen als de Nieuwe Zakelijkheid. Wat vooral opvalt in dit werk is de symboliek van de arbeidersbeweging.

           Voor de SDAP verzorgde hij in 1916 de deelnemerskaarten voor het buitengewone congres over de grondwetsherziening en in 1917 ontwierp hij de kaarten voor het 22e congres. De kaarten zijn qua vlakverdeling en invlechting van het partijlogo voor die tijd opvallend modern. In 1919 ontwierp hij het gedenkboek bij het 25-jarige bestaan van de SDAP, een vignet met een gestileerde kraaiende haan en daaromheen de beroemde slotwoorden uit het Communistisch manifest: Proletariërs aller landen vereenigt U. Vijfenzestig jaar later, in 1984, zou Opland (Rob Wout) het vignet gebruiken in een politieke prent voor de Volkskrant ter gelegenheid van het negentigjarige bestaan van de sociaaldemocratie in Nederland.


           In de jaren daarna ontwierp Van Praag nog de Troelstra-zegel (1925). Een eerste ontwerp met de kop van Troelstra en profil werd afgewezen omdat hij zo te veel op Colijn zou lijken. Het werd daarna een goed gelijkend portret en face van de politieke leider in zijn gloriedagen.

           Voor de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond maakte hij in 1928 een voor de socialistische arbeidersbeweging kenmerkend kleurenaffiche: een stoere bouwvakker die een balk overeind duwt, bestemd voor het huis in aanbouw. De stijl verenigt elementen van de Jugendstil - langgerekte letters met dunne schreven - met de strakke lijnen van de Nieuwe Zakelijkheid. Voor de Centrale Nederlandse Ambtenaarsbond ontwierp hij de kop en de rubriekhoofden voor hun ledenblad De Ambtenaar.

           In de lokale politiek heeft Van Praag nooit enige functie vervuld. Zijn inbreng betrof vooral de culturele aspecten van de arbeidersbeweging. Hij verzorgde menigmaal de praalwagens voor de 1 mei-optocht en de deelnemerskaarten. Daarnaast ontwierp hij toneeldecors, de vlaggen van organisaties als de AJC, oorkondes, rouwkaarten en zelfs de grafsteen voor een overleden wethouder.

           Tot de propagandamiddelen van de arbeidersbeweging behoorde tot midden jaren dertig ook het werken met tableaux vivants: ‘levende schilderijen’, gevormd door een groep niet-bewegende mensen die op een toneel een of meerdere taferelen of situaties symbolisch uitbeelden. Zo ontwierp Van Praag een serie van vier afbeeldingen met korte beschrijvingen voor de Coöp Ons Belang in Deventer. Elk tableau bracht een aspect van het centrale thema van de verbruikscoöperatie tot uiting. Een eerste tableau verbeeldt de strijd tegen de particuliere winsthonger, het tweede symboliseert ‘eendracht maakt macht’, het derde laat de voordelen van de eigen Haka artikelen van de coöperatie zien en tot slot is daar de boodschap dat de Coöperatie bijdraagt aan de verheffing van de mensheid en de groeiende welvaart.

           Zijn wens om bij te dragen aan de 'culturele verheffing van de arbeiders' kon hij verwezenlijken dankzij de oprichting van het Instituut voor Arbeidsontwikkeling in 1924. Hij werd secretaris van de afdeling Deventer en ontwierp voor het landelijk instituut het lidmaatschapsboekje, de contributiezegels en het zegel voor culturele opbouw, ook wel aangeduid als scholenzegel.7)   


Exlibris

           Het exlibris, het persoonlijke boekmerk, werd in Nederland voor 1900 slechts sporadisch gebruikt. De kunstenaars die zich rond de eeuwwisseling met grafische vernieuwing bezighielden hebben het gebruik van exlibris sterk bevorderd. In 1906 ontwierp Van Praag zijn eerste eigen exlibris. Te zien is een plateelschilder in een medaillon dat in perspectief de open bovenzijde van een vaas vormt. Verder is het ontwerp sterk ornamenteel en bevat het de wapenschilden van Amsterdam en Purmerend.

           Daarna was hij een groot aantal jaren niet actief op dit terrein, maar in 1926 ontwierp hij in opdracht een exlibris voor de bankier David van Dam. Het exlibris in Art Deco stijl werd kort daarna opgenomen in het eerste Nederlandse overzichtswerk van exlibris van Johan Schwencke. Dit heeft er toe bijgedragen dat hij zich weer vaker met deze kleine kunstwerkjes ging bezighouden.

           In de jaren dertig ontwierp Van Praag tientallen exlibris, zowel voor familieleden, politici uit de SDAP, als voor mensen uit de AJC en andere telgen uit de Rode Familie. In de exlibris voor de arbeidersbeweging is veel symboliek terug te vinden. Fakkels en vlammen, stralende zonnen versus de grauwheid van het industrieel kapitalisme en veel spreuken die de lange en moeizame weg naar het socialisme uitdrukken. De schoonheid van het socialisme werd op zijn exlibris gesymboliseerd door naakte vrouwenfiguren, dit in tegenstelling tot affiches van de beweging waarop vrouwen veelal in Jugendstil kleding werden afgebeeld. Het persoonlijke aspect van elke exlibris kwam tot uiting in een symbolische verwijzing naar de maatschappelijke positie van de betrokkene, vaak ook in samenhang met een gestileerd portret van de persoon.

           Van Praag zag een exlibris niet alleen als een reclame voor het lezen van boeken en het opbouwen van een eigen bibliotheek, hij zag in een mooi uitgevoerd persoonlijk merk een waardige wijze om het eigendom van het boek uit te drukken en de waarde van het boek te verhogen. In totaal ontwierp hij een vijftigtal exlibris. Zestien van deze exlibris zijn afgebeeld in Dit is mijn boek. Joodse exlibriscultuur in Nederland.8)


Portretten

           Van Praag bekwaamde zich ook in het portrettekenen; in de jaren twintig en dertig was dat een geliefde bezigheid van hem. Het leidde tot een aantal fraaie portretten in potlood, veelal van zijn naaste familieleden, maar soms ook van bekenden in Deventer. Bijzonder geslaagd is het dubbelportret van zijn schoonouders, Lion Groenstad en Mietje Groenstad -Swart.


Het afscheid

           Het leven in vrijheid van Philip van Praag eindigde in de zomer van 1942. Leden van de Deventer Kunstkring boden hem in augustus een onderduikmogelijkheid, maar hij wilde daar geen gebruik van maken. Eind augustus werden hij en een aantal andere joodse mannen uit Deventer, waaronder Sam Noach, opgepakt en afgevoerd naar het werkkamp De Wittebrink in Hummelo. Hier tekende hij nog vele portretten, deze zijn helaas verloren gegaan. Begin september meldt hij zijn twee zonen per brief dat hij voor zijn vertrek uit Deventer twintig exemplaren van de linoleumsnede van de Geranium heeft laten afdrukken ‘voor vrienden als herinnering’. Hij voegt daar aan toe: ‘Gek, toen ik hem voor 4 jaar maakte, was ik er niet over tevreden, toen ik hem nu terugzag, kon ik hem meer waarderen, omdat de tekening begrijpelijk is ….’

           Op 3 oktober werden de mannen vanuit De Wittebrink overgebracht naar Westerbork, waar zijn echtgenote en dochter Janny inmiddels ook opgesloten waren. De uittocht uit het werkkamp beschreef hij als ‘een stille begrafenis achter het lijk van onze hoop’. Op 8 oktober schreef Philip een laatste brief vanuit Westerbork, in zijn woorden ‘het voorportaal van de hel’. Op 12 oktober 1942 kwam in de gaskamers van Auschwitz een einde aan het leven van Philip van Praag (55 jaar oud), zijn vrouw Marianne Flora (54 jaar) en zijn dochter Janny (18 jaar). Zoon Bert (26 jaar), eind oktober opgepakt in Den Haag, zou hen slechts enkele maanden overleven, ook hij vond de dood in Auschwitz.


1)  Deze korte biografie is geschreven door zijn gelijknamige kleinzoon Philip van Praag (geb. 1949). Veel informatie is ontleend aan publicaties van zijn vader (1914-2000), eveneens Philip van Praag geheten.

2)  Zie Joosje Lakmaker, Voorbij de Blauwbrug. Het verhaal van mijn joodse grootvader. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2008, pag. 63-65. 

3) Zie K. Gaillaard (eindredactie), De Arnhemsche Fayencefabriek, 1907-1934. Museum voor Moderne Kunst, Arnhem, 1997. Zijn keramisch werk wordt besproken door conservator Hadewych Martens in haar bijdrage, zie met name pag. 36 – 41. Deze publicatie is ook verschenen als uitgave van het tijdschrift Vorm uit Vuur.

4) Deventer Dagblad 22 juni 1920 en De Maasbode 22 en 29 juni 1920.
5) Zie voor een uitgebreid ov
erzicht van het werk voor bedrijven in Deventer en omstreken het artikel van mijn vader over zijn vader: ‘Philip van Praag, sierkunstenaar te Deventer (1887-1942)’ in Deventer Jaarboek 1995. 

6) Zie verder Sam de Visser, De man van Deventer, De man die niet verdwijnen kon. De geschiedenis van Sam Noach en zijn beroemde Kloosterlinnen. Deventer, Stichting Industrieel Erfgoed Deventer, 2010. 

7) Zie verder het artikel van mijn vader: ‘Ph. van Praag (1887-1942), Symboliek ten dienste van de socialistische arbeidersbeweging’ in Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 1981.  

8) Jan Aarts & Chris Kooyman. Dit is mijn boek. Joodse exlibriscultuur in Nederland. Amsterdam 2017: De Buitenkant. Dit boek bevat tevens een beschrijving van het werk van mijn grootvader, pag. 1366-1371. 

Share by: